rosita.reismee.nl

Computerles

Telkens als ik van de Pipitos (organisatie van ouders van gehandicapte kinderen) in Esquipulas terugkom, en weer 2 ½ uur terug hobbel in de bus naar Matagalpa, ben ik verdrietig. De vorige keer bleef het verhaal van Aura Lili hangen. Ze vertelde me over haar zoon van 17, bij wie op zijn 9e spierdystrofie werd ontdekt. De voortschrijdende ziekte heeft tot gevolg dat hij zijn armen en benen niet meer kan gebruiken. 'Mijn man heeft me lang geleden verlaten, mijn broers en zussen steken me geen hand toe. Dus, zwaar als hij is, neem ik hem op mijn rug door het huis om hem te verzorgen,' vertelt ze. Hier geen thuiszorg of bedlift, denk ik bij me zelf terwijl ik me voorstel hoe dat iedere dag opnieuw gaat. 'Nu op zijn 17e doet hij de 5e en 6e klas tegelijk van de basisschool. Dat kan, omdat ik een jongen betaal die hem in de rolstoel naar school brengt.'

Eerder al die dag raakte ik geëmotioneerd, toen ik het lokaaltje van de Pipitos binnenkwam en daar 5 vrouwen met hun gehandicapte kind op schoot zag zitten, wachtend op de 2 Spaanse vrijwillige fysiotherapeutes die hier een keer per 14 dagen de kinderen komen behandelen. Of het structureel bijdraagt aan verbetering van de situatie van de kinderen? In ieder geval worden hierdoor de kinderen professioneel gezien. De fysiotherapeuten benadrukken aan het bestuur van de Pipitos dat orthopedische zorg na operaties essentieel is, naar aanleiding van een kindje, dat vandaag naar Managua gaat voor een operatie. 'Als dat er niet achteraan komt, heeft de operatie op langere termijn geen effect.' Ik zie de zorgelijke gezichten van de vrouwen-bestuursleden: 'Hoe moeten we dat organiseren? We kennen geen orthopeed.' De fysiotherapeuten beloven contact te leggen.

Niets gaat vanzelf voor deze Pipitos. Zelfs de computerles waarvoor ik kom, kan niet doorgaan omdat er sinds de avond ervóór geen elektriciteit is.

Maar nu ben ik er opnieuw. Bij de start van de les, realiseer ik me hoeveel (computer)vaardigheden ik me als vanzelfsprekend heb eigen gemaakt, om nog maar te zwijgen van de generaties na mij. Toch kunnen de drie super gemotiveerde vrouwen aan het eind van de ochtend een document aanmaken, het opslaan in hun eigen map en het weer opzoeken. Het typen in een document gaat letter voor letter, met een weerbarstige hand over de muis geklemd. Telkens zit één vrouw achter het toetsenbord, de andere twee kijken geconcentreerd toe of helpen mee zoeken. Zo wisselen ze elkaar af. Ik zie de woorden langzaam op het scherm verschijnen. Vooral Alicia schrijft me lieve zinnetjes: 'Lieve vriendin, ik ben heel blij met je hulp.' 'Lieve vriendin, dit is de eerste keer dat ik achter een computer zit.'

De blinde zoon, Jeffrey, 10 jaar, van Francis, vindt het lang duren en komt bij ons hangen. Hij ontdekt de verfrissende ventilator en hij blijft er gebukt vóór staan. Ik klets wat tegen hem en blijkbaar herkent hij inmiddels mijn stem, want hij komt bij me op schoot hangen. Wat een grote, zware knul en dat voor een veel te vroeg geboren kind.

Terug in de bus, zó hartelijk uitgezwaaid en met een paar taco's waarvan ze me voorzagen, ben ik opnieuw bedrukt. Wat jammer, dat ik nog maar één keer naar ze toe kan, voor printen en het versturen van e-mails.

Ik doe er verslag van aan Wil, van de Oisterwijkse groep, die deze Pipitos al jaren ondersteunt. Joepie!!! Per ommegaande laat hij me weten dat er een computerdocent in Esquipulas te vinden moet zijn en dat er middelen zijn voor de lessen aan de Pipitos-bestuursleden. Daar ga ik als de wiedeweerga achteraan!

Ruige mannen

Als ik om 9 uur in de ochtend in Rio Blanco aankom, een dorp op 3 uur bus afstand ten oosten van Matagalpa, neem ik eerst maar eens een kop koffie in de eerste de beste goedlopende eettent. Ik zie ruige mannen langs het eetbuffet schuiven: in spijkerbroek, versierd door een riem met een enorme gesp, een geruite blouse met Wrangler opdruk blijkt populair, evenals een fijn gevlochten hoed van palmblad én, het summum denk ik, gehakte leren puntlaarzen, glimmend gepoetst door één van de talrijk aanwezige schoenpoetsers. Ze lopen als echte machos breeduit, met o-benen van het te paard zitten, besnorde gezichten die kijken alsof de wereld van hen is, een enkeling heeft een pistool in zijn broekband gestoken. Help! Ik ben in een centrum van veehouderij aangekomen met rijke veeboeren die zaken komen doen in Rio Blanco.

Het dorp bruist van koortsachtige bedrijvigheid. Er rijden voortdurend veewagens, overal zie je ‘de ruige mannen' rondlopen, veel 4 wheels aangedreven vrachtwagentjes met ook vrouwen die hier komen winkelen of verkopen, paardenzadels te koop, onderdelen ervan in de ambulante verkoop, veevoer en andere producten voor de koeienfokkers. In de bus naar Rio Blanco zag ik al overal langs de weg melkbussen, te paard vervoerd vanaf de boerderij en opgehaald door kleine vrachtwagens of met paard en wagen. Te laat hoor ik dat er op vrijdag en zaterdag kaasmarkt is in Rio Blanco, jammer, want ik had graag hun kaas geproefd. Wel stuit ik tijdens mijn wandeling op een slachthuis, net als in Nederland aan de rand van de bebouwing. De mannen worden enthousiast als ik interesse toon en laten me de slachtoffers zien voor die middag én wijzen me de slachter aan.

's Avonds in het hotel, ben ik enigszins op mijn hoede bij het zien van al die mannen, als ik hier en daar een alcoholkegel ruik. Met machetes en een pistool vind ik dat geen lekkere combinatie. De mannen informeren naar het Nederlandse vee. Als ik hen zeg dat het Nicaraguaanse vee veel beter is en veel koeien in Nederland nooit buiten komen, kijken ze me ongelovig aan. Ook hier denkt men dat ‘in de ontwikkelde wereld' alles beter is.

Cerro Musún

Eigenlijk ben ik helemaal niet voor het dorp hier in Rio Blanco gekomen. Ik wil het tropisch regenwoud in, het Cerro Musún. Mijn reisgids vermeldt dat het prachtig is maar weinig bezocht. Dat snap ik inmiddels. Ik moest nogal wat moeite doen om er heen te kunnen. De promotende organisatie bleek opgeheven, dus naar het gemeentehuis, naar de ingenieurs in de kelder verwezen (een Nederlandse ambtenaar zou op zijn knieën naar zijn Nederlandse werkplek terug willen) en dáár kent de ingenieur weer iemand, etc. Uiteindelijk spreek ik met Walter af dat hij me de volgende ochtend om 5 uur ophaalt, om de klim aan te vangen naar de top van het Cerro Musún op 1400 meter; hij schat in zo'n 6 uur: ga ik dat halen? Iedere keer weer ben ik verbaasd dat zo'n simpele afspraak werkt. We vertrekken als het licht begint te worden, beladen met twee rugzakken met brood, kaas en water. Eerst naar de boswachter, na een uur stijgen. (We zijn dan al toegebruld door de brulapen, die zich van dichtbij laten bekijken.) Prachtig (maar eenzaam en arm) zoals de boswachter daar samen met zijn zoon Joni van 17 woont. Een volgende keer kan ik daar ook overnachten, er is slaapgelegenheid. Hij maakt de lekkerste koffie voor me en bespreekt aan de hand van mijn geplastificeerde documentatie, enthousiast welke dieren hier voorkomen. Waarna we onze tocht vervolgen, nu met zijn drieën want ook Joni gaat mee: hij blijkt een goede gids in wording, kent feilloos ‘de weg' door de koeienweides die we doorkruisen voordat we het bos in klauteren, wijst ons op bloemen en kent het geluid van de Toekan (die we verschillende keren vlakbij horen maar zich in dat dichte bos niet laat zien), zal me later zorgzaam begeleiden én voor de afdaling een wandelstok voor me hakken met de machete. Trouwens ook Walter steekt me regelmatig een hand toe om de te grote stap omhoog te vergemakkelijken. Langzamerhand komen ze wat los, vooral Joni is in het begin erg verlegen, we maken grappen, fotograferen elkaar. En ze steken me veren in de etc. omdat ik toch maar mooi deze klim maak. Walter belooft plechtig dat hij dat ook zal doen over 30 jaar, als hij 60 is. We bewonderen de kapucijnapen, zó leuk met hun witte gezicht, ze provoceren me voor een foto, helaas! De bewolking hangt laag en hoe hoger we komen, hoe meer vocht, we soppen door de modder omhoog en we lopen door de mist. Op de top aangekomen wordt ‘Walter in de hemel' gefotografeerd. Ik rust vooral uit, heb alleen nog energie om te eten en te drinken en om (nog steeds routineus) een sigaret te rollen van de tabak met vloeitjes die Joni eerder van Fransen kreeg. Dat vindt Joni vooral erg interessant, want later, weer beneden, moet ik dat ook aan zijn vader laten zien.

Ik heb er vrede mee dat we weinig vogels zien, ze kletsen veel en in het bos moet je erg veel geduld hebben, wachten, is mijn ervaring tot nu toe en daar is geen tijd voor. Ik laat me meenemen in hun gezellige praat. Mooi ook om te zien hoe ze beiden genieten, van elkaar en van de natuur ('het mooiste dat er is'), hoe Walter met zorg een stekje van de ‘lippen van de verloofde' meeneemt om thuis te planten en de spijt erom als hij dat later ergens laat liggen.

Tot slot kan ik op het laatst nog net de afdaling naar een waterval volbrengen, waarna ik vermoeid weer bij de boswachter neerplof. Ik beloof daar propaganda te maken voor hun Cerro Musún en neem het telefoonnummer van de boswachter mee; zíj gaan een folder maken en de gemeente instrueren om toeristen beter voor te lichten. Twaalf uur na vertrek leveren ze me af in het hotel, waar ik ‘douche' met een emmer waar ik met een bakje water uit schep en over me heen gooi (het is droge tijd en water uit de kraan is er maar enkele uren per dag). Dan al voel ik dat er spierpijn aan zit te komen: vandaag, de derde dag, loop ik inderdaad als een ongetrainde Vierdaagse loper, herinnering aan een onvergetelijke ervaring.

Mijn kwaliteit is...

Volgens mijn ‘collega's ‘ van het scholingsteam van het Casa Materna kan ik om 8.30 nog best even naar de stad om mijn bibliotheekboek terug te brengen. Hoewel de leiderschapstraining voor 9 uur staat gepland, is de ervaring dat de vrouwen wat later komen binnendruppelen. Er komen nieuwe leidsters van vrouwengroepen in de piepkleine dorpjes (comunidades). Het zijn de dorpen waar vandaan veel vrouwen in het Casa Materna komen. Sinds 10 jaar volgt het Casa Materna de vrouwen na hun verblijf en bevalling in Matagalpa wb geboorteplanning en preventie van borst- en baarmoederhalskanker.

In de droge tijd, van januari tm april, ezoekt het scholingsteam (Márcia, Zocorro en Rosita) 10 van deze dorpen. Dit jaar ging ik mee op pad naar 3 ervan (ik schreef erover in het verhaal over de laatste pluk; in april verschijnt een verhaal over een ander dorp in het tijdschrift van de Stedenband http://www.tilburg-matagalpa.nl/comono). En ik was bij de leidstersbijeenkomst in het Casa Materna, die aan de bezoeken voorafging en waar de leidsters bespraken welk onderwerp dit jaar in de groepen besproken moest worden: het werd preventie baarmoederhalskanker met regelmatige uitstrijkjes.

De nieuwe leidsters die nu naar de training over leiderschap komen, hebben hun sporen al wat verdiend of zijn gemotiveerd om in hun comunidad de situatie van vrouwen te verbeteren. En nu is het dus wachten op de ‘nieuwe' vrouwen die, soms samen met de ervaren leidster uit hun dorp, naar Matagalpa komen. Inmiddels weten jullie hoe dat gaat: als je ‘pech' hebt, twee uur lopen en twee uur bus.

Ondanks wegblokkades (de busondernemingen willen busprijzen verhogen; er spelen grondconflicten) en wantrouwige, jaloerse echtgenoten, starten we uiteindelijk toch met 8 vrouwen, minder dan verwacht maar uiterst gemotiveerd. Twee kinderen zullen de hele dag om ons heen dartelen.

Márcia, de verantwoordelijke voor de training, en ik ordenen nog gauw de werkbladen, van haar én van mij. Wat een leergierigheid, ook weer van haar, alsof we in Europa meer of nieuwe informatie, theorie of werkvormen zouden hebben. Toen we de training voorbereidden, liet ik haar de Plan-Do-Check-Act-cyclus zien en het Kernkwadrant van Offman (Eveline: je tip voor de vertaalsite heb ik erg benut, want alles hiermee vertaald!) Leuk om te merken dat ze onmiddellijk enthousiast is en mogelijkheden ziet om het in te passen in haar materiaal.

En dan beginnen we de training, net zoals altijd en overal met voorstellen en het uitspreken van verwachtingen. ‘Leren', dat is de kern van iedereen. En sommigen vertellen dat ze ervan genieten hier te komen leren en even van huis en kinderen weg te mogen zijn. Ook dat heb ik vaker gehoord! We spelen rollenspelen, doen spelletjes (iedereen is er gek op) zoals ‘de dans van de leider' (een variant van ‘hoofd, schouder, knie en teen, knie en teen') en we behandelen theorie om meteen toe te passen.

Ter plekke, tijdens de training én naderhand, evaluerend, constateren Marcia en ik hoe onze onderdelen op elkaar aansluiten en elkaar aanvullen. In deze training besteden we ook aandacht aan ‘zelfwaardering'. Zo moeten we allemaal één minuut lang, voor de groep vertellen over onze kwaliteiten. 'Mijn kwaliteit is.... de tijd gaat nu in!' Dat blijkt moeilijk: de één zegt dat anderen dat maar moeten vertellen, een ander vertelt vooral wat ze graag doet, weer een ander wil graag een ‘kleine' minuut. Maar uiteindelijk denkt iedereen over zichzelf na en praat over zichzelf. En daar kwam dan het kernkwadrant van Offman heel mooi achteraan: wat is je (natuurlijke) kwaliteit, je valkuil, je allergie en je uitdaging. Er wordt gesteund en gekreund als iedereen op haar werkblad één zo'n kwaliteit moet uitwerken. Het belang van zelfevaluatie als leidster begrijpen de vrouwen uitstekend, en tegelijkertijd is dat nog niet zo gebruikelijk. Márcia heeft, vertelt ze me bij de evaluatie, al vervolgplannen met het kernkwadrant voor de leidsterbijeenkomst in juni.

De PDCA-cyclus, passen de deelneemsters, na uitleg, meteen toe: een tussenevaluatie van iedere groep per dorp is snel gemaakt en levert stof voor bijstelling van plannen op de komende leidstersbijeenkomst.

Moe en voldaan sluiten we om 5 uur met een korte schriftelijke evaluatie de bijeenkomst af. Eén vrouw is dan al vertrokken om haar laatste bus te halen (ze kreeg geen toestemming van haar man om een nacht over te blijven), enkele anderen vertrekken naar het busstation, maar de meesten blijven lekker een nachtje van huis, in het vertrouwde Casa Materna, waar ze ooit één of meerdere keren verbleven voor hun bevallingen. De volgende morgen, als ik terugkom in het Casa Materna om te gaan wandelen met de zwangeren, neem ik echt afscheid van ze en ik zwaai ze uit. De opmerking van Evelia blijft hangen: 'je was de eerste van buiten Nicaragua die ons in ons dorp kwam opzoeken, ik vond dat geweldig. Ik hoop dat je nog eens terugkomt.'

Vijf meter per jaar

Dat is de hoeveelheid regen die hier valt in het dorp Papaturro en in het natuurgebied los Guatuzos waar ik ben aangekomen. Dat heb ikonderweg gemerkt en zal ik ondervinden. Ook muggen zijn hier talrijk, daar was ik al voor gewaarschuwd. Maar ze steken hier op ‘vastgestelde' uren, rond de schemering, dus dat is overzichtelijk.

In het vorige verhaal beschreef ik hoe hier met de ‘lijndienst-boot' naar toe ben gevaren. Papaturro is in Nicaragua niet over de weg te bereiken. Vanuit Costa Rica is het dorp over de weg maar 3,6 km. Er bestaan veel contacten over de grens, groenten en fruit worden aangevoerd, jongeren gaan op de fiets naar de middelbare school. Logisch omdat ‘aan de andere kant' veel Nicaraguanen (vaak familie) wonen, ooit gevlucht vanwege oorlogsgeweld.

Al in San Carlos heb ik 2 nachten in het ecologisch centrum in Papaturro, los Guatuzos gereserveerd; ‘Amigos de la tierra', (vrienden van de grond) een door Spanje gefinancierde organisatie, blijkt dat te runnen. Veel informatie heb ik er vooraf niet over, behalve dat het een prachtig gebied is. De overnachtingsplek lijkt in de beschrijving in mijn reisgids erg eenvoudig, mogelijk zou ik slapen in een tent (nou, dat lijkt heerlijk!)

Maar zoals ik al aankondigde in mijn vorig verhaal, blijkt het ecologisch centrum een paleisje te zijn. Helemaal van hout, mooi gevernist, in een prachtige tuin. In mijn kamer vermoed ik Europese invloed, want ruiten in de sponningen en ook nog een hor, superzachte lakens op bed, een strak muskietennet én een handdoek gevouwen als een kaaimankop. En dat toch in een relatieve ‘rimboe' waar geen elektriciteit is (wel een paar uur licht dmv een generator) en waar 's nachts de brulapen me wakker brullen. Dat is oorverdovend en angstaanjagend als je niet zou weten dat het die apen zijn.

Samen met een Frans stel dat even lang blijft (onze voertaal is Spaans), trekken we er met gids Henri van het ecologisch centrum na aankomst al even op uit. Een ‘groene reiger' wacht ons op in de rivier ‘Moja huevos' ( vroeger was dit land van een grootgrondbezitter; mannen van Papaturro werkten bij hem, moesten de rivier oversteken zonder brug, trokken hun kleren daarvoor uit en ‘hun eieren werden nat'. Huevos = eieren én ballen. Ik heb al heel snel geleerd om in het Spaans in een winkel niet te vragen: 'hebt u eieren?' maar 'zijn er eieren?'.) We zien andere (oranje en rode)vogels die ik al ken, horen een soort specht (die ik later, alleen, ontdek; altijd weer prachtig om op het geluid afgaand zo'n beest op te merken) en ik ben gefascineerd door de brulapen die overal rond het centrum slingeren.

De volgende ochtend gaan we om 6 uur op pad, we klauteren de metalen hangbrug op (Zo'n brug doet me denken aan de attracties in de natuur in Nederland: blijkbaar is natuur op zich niet voldoende?) Zien ook spinapen en kapucijnapen, die zich niet laten fotograferen want watervlug. En natuurlijk laat Henri de projecten zien die inkomsten genereren voor de inwoners van Papaturro: de schildpaddenkwekerij (20.000 eieren worden op het strand verzameld, in bakken gelegd, 10% wordt teruggezet, 10% haalt het niet en 80% wordt als huisdier verkocht aan Costa Rica...ik frons mijn wenkbrauwen) en de kaaimannenkwekerij (die weer, eenmaal op bepaalde grootte, wel allemaal worden uitgezet). Ik vind het jammer dat ‘los Guatuzos' wat parkachtige trekken heeft gekregen. Het is blijkbaar schipperen tussen natuur en inkomsten voor het dorp, dat doen ook de Spaanse vrienden van de grond.

Anders is het als we 's middags de rivier op peddelen (ik laat me peddelen en kan daardoor met verrekijker vogels, apen en leguanen spotten én fotograferen), ongerept en alleen wat sporen te zien van vissers die aan de kant hun afval laten liggen. Gewapend met een plastic zak voor de camera en een ‘vierdaagse cape' varen we stroomafwaarts, waar we al eerder met de schuit langskwamen. Nu, in een trager tempo, en met een behendig kanoër die keert als we wat zien, zie ik deze keer nog meer: tijgerreiger, ijsvogels (één kan ik later niet identificeren), el Sargente (lokale naam, vanwege de roodgele streep: de sergeant) en een knalgele vogel die ik later ook niet kan terugvinden (vogelaars: werk aan de winkel!). Totdat er een stortbui aankomt en over ons heen: ik zit in een zwembad in de kano, de cape is volstrekt onvoldoende, de lenzen van mijn camera beslaan, zo vochtig (en warm) blijkt het te zijn. Al met al een prachttocht. We verheugen ons al op de terugreis met de grote boot en we nemen ons voor op het dak van de boot te gaan zitten.

Later trek ik er alleen op uit, op het eind van de middag met prachtig licht loop ik richting Costa Rica. Een tiener haalt per fiets een kip bij de buren, ik bewonder een fiets met hulpmotor waarmee de eigenaar naar Costa Rica forenst, een bijenkorf in de boom, de brulapen kijken of ik kijk, de Montezuma Oropendula dan ook nog een vrijend paartje kleine Toekan (Colared Aracari).

Nagenietend eten we later die avond, nadat de muggen gekalmeerd zijn, bij een vriendelijke familie die met liefde ons eten klaarmaakte, bij kaarslicht en met een zaklamp tegen de schouder geklampt. We eten ook met een kaars bijgelicht en tot slot laat de man des huizes ons nog kaaimannen in de rivier zien: lichtgevende ogen!

Met onze zaklampen zoeken we onze weg naar ‘huis'. De Franse vrouw kondigt aan oordoppen in te doen vanwege de brulapen. Ik laat me ook vannacht graag wakker brullen want hoe vaak maak je dat nou mee?

Naar Papaturro

In San Carlos, uitvalsbasis voor diverse uitstapjes, heb ik inmiddels mijn vaste eetplek (waar vooral Nicaraguanen eten, dus lekker), een terras met zicht op het meer en alles wat zich aan de kade afspeelt. Als ik daar om 6.30 ontbijt, met koffie, tortilla, gallo pinto (hét nationale eten, rijst gemengd met bonen), cuajado (kwagado, een soort verse kaas) én heerlijke huisgemaakte scherpe pepers in het zuur, zie ik de houten vrachtkarretjes, getrokken door tanige mannen, al richting ‘schuit' naar Papaturro optrekken: frisdrank, bier, bonen, mais, groenten etc. gaan straks over het meer Cocibalco, westwaarts en dan zuidwaarts de rivier Papaturro op, naar het dorp met diezelfde naam, op 3,6 km van Costa Rica. En ik ga ook mee.

Hoewel de boot pas om 9 uur vertrekt, komt de logistiek eromheen al vroeg op gang. Al vóór 6.30 koop ik mijn geplastificeerde kaartje (wordt straks weer ingenomen en hergebruikt) en laat me, uiteraard met paspoortnummer, weer op een lijst zetten. De zitplaatsen (op dikke hardhouten planken) zijn dan hier en daar al gereserveerd met tassen of zakken. Een uur later leg ik er ook maar een bundeltje neer en ik zie dat onder de zitplaatsen de kratten in het gelid staan opgesteld. Op het voordek koelboxen, zakken met mais en bonen. Wat later schuiven de ambulante verkopers van eten, fruit en frisdrank de pier op. De ijscoboer doet om 8 uur ook al goede zaken. Een vrouwelijke passagier heeft een sjouwer ingehuurd voor een zinken golfplaat die op het dak van de boot moet. Daar is bijna heel Nicaragua mee afgedekt, duurzamer dan palmblad of dakpannen en waterdicht.

Inmiddels speelt zich verderop aan de kade het dagelijkse ritueel af. Vissersboten leggen aan, de vissers maken hun vis ter plekke schoon (reigers zitten ‘op het vinkentouw'), mensen van San Carlos staan klaar om bundels vis te kopen en die bij restaurants weer uit te venten. Veel Mojarra (één van de weinige soorten die ik ken. Ik heb genoten van de gebakken visjes hier, gegarneerd met gallo pinto en gebakken banaan). Ook leggen boten aan uit Solentiname (een eilanden archipel, bekend van o.a. Ernesto Cardenal en zijn bont geschilderde houten vogels) met gedroogde vis en hout (er wordt in Nicaragua erg veel op hout gekookt, zelfs in de stad, mijn familie kookt bonen altijd buiten op hout ) Houttransport zie je dus voortdurend, op het hoofd in het klein tot op vrachtwagens, ladingen vol. En natuurlijk (nog groene) bakbanaan, hele stokken vol, wordt aangevoerd.

Langzaamaan wordt het tijd om aan boord te klimmen om te zien hoe die volloopt. Ook boven mijn hoofd hoor en voel ik actie. Ik ben benieuwd wat er nog allemaal op het dak wordt geladen. En dan gaan we los, de stuurman wordt bijgestaan door een ‘punteraar'.

Waar zouden al deze mensen geslapen hebben, vraag ik me af. Ik hoor zeggen dat de douche duur was, 7 córdobas. Ws hebben veel mensen een slechte, doorwaakte nacht gehad na een actieve dag gisteren. Rond het middaguur aangekomen, inkopen gedaan en de volgende ochtend die vroeg naar de boot getransporteerd. Voor een huilerig kindje wordt er, o.a. over mijn zitplaats heen, al snel een hangmat opgeknoopt. Ze valt direct in slaap. 'Jij bent slank, dus je hebt maar een klein plekje nodig', zegt de man van de hangmat, na een ‘excuse me'. Het is niet zijn dochtertje, ik zie vaker dat mensen voor elkaars kinderen inspringen of even een baby overnemen.

Na een uur volgt een plas- maar vooral een visstop op één van de piepkleine Solentiname eilanden, Chichicaste. Bewoners van de drie huizen verkopen vissoep en gebakken vis op een bananenblad (op de terugweg leggen we niet aan, maar komt er hiervoor een bootje langszij varen). Met een stortbui verlaten we het eiland, het zeildoek aan de zijkanten wordt naar beneden gerold en ik heb het gevoel met zijn allen in een grote badkuip te zitten. Geroezemoes, gezellige praat en ‘apenkooi' klimmen over de planken, tussen de mensen door, over de zakken heen die vanwege de regen ook naar binnen zijn gehesen en onder de hangmat door, die verschrikkelijk in de weg hangt maar waar niemand zich aan stoort. Je blijft lenig hier, ook van geest!

Wanneer we na 3 uur varen de rivier Papaturro opdraaien (het is weer droog en het zeildoek is opgerold), blijkt dat niet meer dan een kreek. Stuurmanskunst en punteren om bij te sturen. Brulapen, leguanen en schildpadden bekijken ons en wij hen! Vogels vliegen voor me uit. In het dorp staat Henri van het ecologisch centrum ons op te wachten. Ons, want ook een Frans stel blijkt daar te overnachten. Het centrum blijkt een paleisje in het groen te zijn, veel luxer dan ik me had voorgesteld. Maar daarover later meer.

De San Juan rivier is van ons

De ‘waterlinie'

Op de boot op weg van San Carlos (zuidoost Nicaragua) naar het dorp El Castillo, alleen over de San Juan rivier bereikbaar. (Nadat ik mijn visum in Costa Rica heb hernieuwd vier ik hier enkele dagen vakantie.) Ik bevind me tussen een groep gezellige Nicaraguaanse evangelisten (protestanten) uit het noorden van Nicaragua. Ik ontmoette ze al een dag eerder in San Carlos op het fort. Ze hadden discussie over de loop van de rivieren (die we vanaf het fort in de diepte zagen), waarop ik mijn kaart van Nicaragua tevoorschijn haalde (hun toelichting was voor mij ook leerzaam) en we raakten aan de praat. Zodoende knikken we elkaar op de boot goeiendag en becommentariëren het landschap (alle soorten bomen en aftakkingen in de rivier en fauna, we zien en horen brulapen en de ‘gebruikelijke' vogels). Op sommige plaatsen, vanwege weides en koeien, doet de rivier me denken aan de Waal bij hoog water.

Op deze oude ‘rondvaartboot' mijmer ik, als ik moe word van het kijken, over de geschiedenis van deze rivier. Al vroeg in de 16e eeuw hoopten de Spanjaarden op een doorvaart van Granada (toen al een rijke stad) over het meer van Nicaragua (ook wel Cocibalco) naar de Caribische zee. In 1539 lukte dat. Tja en toen moesten ze die verbinding verdedigen tegen Engelse en Nederlandse piraten. Zoals overal in Mexico en Centraal Amerika, bouwden ze ook aan deze strategisch belangrijke rivier forten, in San Carlos en bij één van de stroomversnellingen. El Castillo is naar dat laatste fort genoemd. Imposant is het, gezichtsbepalend steekt het boven het dorp uit. De laatste 15 jaren zijn het fort en het dorp opgeknapt (met Spaanse steun) en is het een toeristische trekpleister geworden. De schaal van Volendam, maar zonder ronkende bussen. Smalle straten met planten en bloemen, overwegend houten huizen met veranda's boven de rivier. En je hoort alleen de rivier!

Ik neem afscheid van de evangelisten die hier maar 3 uur verblijven (in een weekend doen zij heel ‘zuidoost Nicaragua') en wandel naar mijn pensionnetje. Als ik daar binnenloop, vind ik het geweldig dat ik hier 2 dagen zal blijven: uitzicht op de rivier vanaf een veranda met schommelstoelen en hangmatten. Een aardige gastvrouw, die met haar (groot)ouders vanwege de oorlog in 1980 vanuit het noorden hier naar toe is gekomen (toen een dorp van 5 huizen), vertelt dat ze 'allemaal hebben kunnen studeren door de enorme visvangst, waarna de vissen gedroogd werden en gekocht door Centraal Amerikanen'. Helaas ook hier overbevissing. Nu wordt er nog wel gevist, maar leeft men ook van toerisme, cacao en vee. Ik voel me meteen thuis, in dit houten pension met overal planten en bloemen.

Het kanaal.... dat er niet kwam

's Middags klauter ik naar het fort, de kaartjesverkoopster (eerst je naam en je paspoortnummer op een lijst, zoals op heel veel plaatsen, wat doen ze daar toch mee?) gidst enkele Nicaraguanen en mij humorvol en met een nationalistisch getint verhaal door het museumpje heen: 'De plannen en kaarten met diverse opties voor het oost-west-kanaal als een gekanaliseerde San Juan rivier, lagen klaar, het eerste stuk is zelfs gegraven', licht zij toe aan de hand van de kaarten die er hangen. 'Vanderbildt, een Amerikaanse immigrant van Nederlandse afkomst, begon er mee. Hij had het monopolie om Amerikaans goudzoekers vanaf 1848 per boot van de oostkust van de VS via de San Juan rivier naar de west kust van Nicaragua te vervoeren en vervolgens naar California. Dat was veiliger dan over het Amerikaanse land! Hij had dus belang bij een snellere, beter bevaarbaardere oostwestverbinding in Nicaragua. En toch werd het in 1904 ‘ineens' Panama. Ze zeggen vanwege risico's op vulkaanuitbarstingen.' (Of ging de maatschappij failliet?) In een enorm tempo ratelt ze het pijnlijke verhaal op. Ik zie de emotie bij onze gids én bij de twee Nicaraguanen. Uitgebreid bestuderen ze de routes die hadden gekund, die makkelijker geweest waren dan dat Panamakanaal. En dan is het nog maar een kleine stap om ook even de frustraties richting ‘Tica's' (de Costaricanen) te bespreken. Over hoe ze anderhalve eeuw geleden een heel stuk op Nicaragua veroverden en hoe ze nu een stuk bij de monding van de San Juan rivier ('onterecht') opeisen met veel plagerijen. Verhitte gezichten waardoor ze vergeten ook het fort te gaan bekijken. Ik meld dat ik dat toch nog maar even ga doen.

Calimero

De volgende dag stap ik samen met Maarten, een Nederlandse knul die ik in het pensionnetje trof, de kano van Darwin in. We zullen in anderhalf uur stroomafwaarts over de San Juan naar het natuurreservaat Indio Maíz peddelen en daar rondlopen. Deze gids wijst me op alle vogels, (kent ze met Spaanse én Latijnse naam). Prachtig om met kanosnelheid oevers en vogels te kunnen zien. Hier en daar passeren we enkele huizen, aan de noordzijde wordt vee gehouden en wat cacao verbouwd. De zuidzijde is maagdelijk bos. We krijgen een enorme stortbui over ons heen (in deze streek valt het meeste regen van heel Nicaragua) en laten ons op zijn Nicaraguaans kletsnat regenen. Op het punt gekomen waar Costa Rica meteen aan de rivier grenst (daarvóór was er nog een strook Nicaraguaans grondgebied aan de zuidzijde), begint Darwin te vertellen: 'De zuidoever van de rivier is de grens. De hele rivier is van Nicaragua en de grens is dus niet, zoals je vaak ziet, het midden van de rivier.' En hiermee kunnen de Nica's de macht uitoefenen op de Tica's en hun Calimerogevoel van zich af schudden. 'Wij laten niet toe dat de Tica's met politieboten over onze rivier varen. Ze moeten de Nicaraguaanse vlag voeren en zich melden bij onze militaire posten.' De emoties hierover liepen en lopen hoog op. Tot in Managua zijn stickers te zien: ‘el rio San Juan es nuestro'. (De San Juan rivier is van ons!)

'En nu leggen de Tica's, die zo prat gaan op hun milieubeleid, een weg aan langs de rivier, op 10 meter van het water, dwars door het maagdelijk bos. Ze gaan er hotels bouwen', vervolgt Darwin, het gaat hem aan het hart. Met afschuw maak ik foto's van de afgraving en de bulldozers. 'Het werk ligt nu stil, maar anders is het een oorverdovende herrie; en dat in dit gebied! Maar we gaan de Tica's aanklagen bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag'. Later praten Maarten en ik hierover na. Er komt natuurlijk een volgende fase. Want de toeristen van de hotels willen de rivier op, er komen grensposten etc.

Reserva Indio Maíz

Even later lopen we met Darwin het bos in, een strook van 2 km langs de rivier waar mensen worden toegelaten. Verder weg, in Indio Maiz, blijft het maagdelijk oerbos. We horen de Toekan, we zien een rood kikkertje met blauwe poten (giftig,) een groen kikkertje dat zijn weinige eieren veilig (en slim) in het water van de bromelia legt, hoog in de boom; de Cedro macho boom, goed hout voor de kano's; de boca de mujer-bloem (vrouwenmond maar ook hoerenmond genoemd), palmen waar bezems van gemaakt worden, etc. Na een fruitontbijt (ananas, papaya, banaan, suikerriet) uit de koelbox van Darwin en kokosmelk toe, kanoën we de zijrivier de Bartolá in. Als omgevallen bomen onze waterweg versperren, klossen we blootsvoets verder.

Ik ben op één van de mooiste plekken op aarde en bedenk dat dit over 10 jaar heel anders kan zijn, met grote motorjachten en wie weet cruiseschepen. Want de Nicaraguanen zijn, naar ik later hoor, bij de monding van de San Juan begonnen met het uitbaggeren van de rivier. En neem dat dit straatarme land eens kwalijk, om het toerisme wat commerciëler op te zetten.

Maar waar ik eerst jullie wilde oproepen actie te voeren tegen de weg van de Costa Ricanen dwars door het natuurgebied, word ik daar nu toch wat ambivalenter over...

Onze dag

'Vandaag is het onze dag' merkt de jonge vrouw naast me op. We zitten in de onduidelijke rij van het douanekantoor in San Carlos (in het zuidoosten van Nicaragua, zie kaart op deze site: ingetekend), op een uur varen van Costa Rica over de Frio rivier. Op de tv boven ons verschijnt de tekst: ‘8 maart internationale vrouwendag'. De dag lijkt hier bekender te zijn dan momenteel in Nederland. Ik betwijfel of er recht wordt gedaan aan de bedoeling van de dag, als ik later op die dag een bijeenkomst zie die de gemeente van San Carlos organiseert, een soort (slecht bezocht) moederdagfeest. Overigens hebben vrouwen hier nog steeds een en ander te bevechten, al is het ‘alleen maar' het stoppen van huiselijk geweld en de houding van de Nicamannen die hun vrouw met kinderen laten zitten en nooit meer iets van zich laten horen.

Toch is het haar dag, van mijn buurvrouw en ook wel een beetje van mij, hoewel volstrekt onvergelijkbaar: we gaan de grens over naar Costa Rica, zij om te werken en ik voor een nieuw visum. Zij zal er tegen op gezien hebben en ik ben slechts nerveus of het me in één dag gaat lukken. 'Ik ga voor een jaar werken op een ananasonderneming, ananas inpakken in dozen. Mijn broers zijn daar ook. Het is hard en lang werken, geestdodend. Maar ja, ik doe het voor mijn dochtertje van 3; zij moet het straks beter krijgen dan ik nu. Daar maak ik weliswaar dagen van 8 - 21 uur, maar ik verdien er 800 dollar per maand mee. Dat is hier in Nicaragua onmogelijk.' En zoals mijn buurvrouw, vertrekt 80% van de mensen in het douanekantoor, het zijn vooral jonge knullen en een enkele oudere man en vrouw. 'En is je dochtertje dan bij je moeder?' vraag ik hopend op een positief antwoord. Inderdaad blijkt dat het geval. Al de broers zijn in Costa Rica, nu zij dus ook en de moeder zorgt voor het kleinkind.

Ik voel me beschaamd en gelukkig met het toeval in Nederland geboren te zijn. Zodat ik nu alleen maar even voor een nieuw visum Nicaragua uit en weer in reis, om nog anderhalve maand langer te kunnen blijven.

We zoeken elkaar telkens op, in een nieuwe rij die plotseling ontstaat en ook op de boot komt de buurvrouw weer naast me zitten. We becommentariëren de bandieten van het douanekantoor. Het norse, autoritaire personeel, dat toestaat dat enkele pubers misbruik maken van onwetende mensen en hen dik laten betalen voor (gratis) exitformuliertjes én voor het invullen ervan. 'Schandalig dat de bootonderneming alleen retourtickets verkoopt', zegt ze op de boot ziedend. 'Dat geld ben ik gewoon kwijt want het ticket is een maand geldig'. We boycotten uiteraard de medewerkster van de bootonderneming die tijdens de tocht frisdrank verkoopt tegen een absurd hoge prijs.

Ondertussen geniet ik toch ook van de boottocht. Helaas vaart de boot te hard om vogels goed te kunnen zien, maar de talrijke ijsvogels en alle soorten reigers zijn niet te missen. Een visarend en een Crested Caracara (wat is dat in het Nederlands?). Weelderig begroeide oevers, waarachter ik graslanden vermoed (met een roze lepelaar, identificeer ik later!) en uiteraard weer palmen en de met bromelia's en klimplanten overwoekerde bomen.

In Costa Rica blijkt de douane voor mij onnavolgbaar. Ik bevestig dat ik fruit in mijn tas heb en haal het tevoorschijn (niets geleerd van Chili waar de honden op het vliegveld het fruit tevoorschijn blaften) en word gesommeerd om het weer terug te stoppen. De paar centen belasting (in Costaricaans geld dat ik niet bij me heb) worden me geschonken en we sjokken los Chiles binnen, het Costaricaanse grensdorp. De buurvrouw en ik nemen afscheid van elkaar. Ik wens haar kracht en moed toe (dat klinkt in het Spaans minder zalverig), waarna zij haar koffer naar het busstation rolt.

Met haar verhaal en toekomst nog in het hoofd ga ik op ‘stempeljacht' om zo snel mogelijk weer naar Nicaragua te gaan. De Costaricaanse douane speelt het spel mee, als ik een uur nadat ik een inreisstempel kreeg, alweer een uitreisstempel vraag. De (andere) bootonderneming smeert me een kaartje aan voor de eerstvolgende boot (het meest exotische kaartje ooit: een klaveren 7 speelkaart, die ik later weer in moet leveren) en verzekert me dat ik het geld van het ander ticket terugkrijg in Nicaragua. Op de boot in omgekeerde richting gaan de Nicaraguanen mee die in Costa Rica gewerkt hebben, veel grote dozen, een enkele enorme tv, een tas vol kleren voor de kinderen. Ze kunnen niet wachten om hun land weer binnen te komen. Hun geduld (en het mijne) wordt in het Nicaraguaans douanekantoor weer flink op de proef gesteld: waar is het wachten op? Zo druk kunnen ze het hier toch niet hebben? Als op een vliegveld zwaait een enkeling op afstand al opgewonden naar familie die staat te wachten.

Ik ben blij weer terug te zijn in Nicaragua (ik ben van het land én haar mensen gaan houden), ik vraag me af of mijn buurvrouw van vanochtend al bij haar broers is en morgen gaat beginnen met het inpakken van ananas voor de export....

`Het wielewaalgevoel`

Toen ik zondagochtend omhoog klom in het regenwoud ‘Cerro El Arenal', op 40 busminuten van Matagalpa, herkende ik mijn gevoel: als ik in Nederland wéét dat er een wielewaal zit, hem zelfs af en toe hoor, maar hem niet te zien krijg, hoe lang ik ook op hem ‘jaag'. En hier loop ik dus met zo'n zelfde opwinding op zoek naar de Quetzal (Ketzál). Hij móet er zitten. 'Hij begint pas in april te roepen, nu is het nog te koud en houdt hij zich schuil. In april gaat hij nestelen.' Carlos, die ik op het pad naar boven aantref, machete (groot kapmes) in de grond gestoken en een halve boomstam op zijn schouder, zegt hem vaak gehoord én gezien te hebben. Als hij naar mijn verlekkerde blik kijkt, stelt hij voor om me te bellen als hij de Quetzal hoort zingen. Ik accepteer zijn aanbod, wetend dat het een win-win-situatie is. Ik maak een foto van hem 'zodat ik hem zal herkennen' en uiteraard ga ik op zijn verzoek in om een afdruk mee te brengen. Even denk ik later een roep te horen van een grote vogel die best wel eens een Quetzal zou kunnen zijn (helaas, thuis internet gecheckt, nee dus). Verder is alleen de wind is te horen, ik zie bomen die helemaal volgegroeid zijn met bromelia's (inmiddels weet ik dat je daar ook bepaalde vogels moet zoeken), klimplanten en wortels (lianen?). Voor de herinnering fotografeer ik de bossen tegen de helling: zó dicht zijn ze! En loop nog een stuk langs de grote weg, waar ik weer in een bus spring die me vanuit Jinotega achterop komt rijden.

De vogelaars onder de lezers zullen het verschijnsel herkennen, opwinding om een vogel en obsessief op zoek omdat je wéét dat hij er is (de draaihals!), tevergeefs! Om er dan terloops, op een andere plek en of moment, tegen aan te lopen.

Dat overkwam me de dag ervóór, toen ik de moeite nam om toch even door mijn kijker ‘iets bewegends' te volgen (de vogelaars kennen mijn stelregel: altijd even kijken): en jawel, de Turkuoise-browed Motmot (de ‘gewone' guardobarranco, dé nationale vogel), kwam op me afvliegen en net boven me in een boom zitten! Hij liet zich goed zien, ging nog eens verzitten. Met mijn kleine toestelletje, en thuis inzoomend, toch nog een redelijke foto. Ik was op weg naar het dorpje El Chile een uur lopen vanaf de plek waar de bus me achterliet. In El Chile hebben 15 vrouwen en een paar mannen een weefcoöperatie. Ze weven met katoenen draad, zoals ze dat vroeger ook deden, toen er daar katoen werd verbouwd. Weefwerk vind ik zó mooi, ambachtelijk, eenvoudig en ingenieus tegelijkertijd (zou mijn interesse in de genen zitten? Mijn voorvaderen waren immers in de wolstad Tilburg thuiswevers.) Tijd speelt geen rol bij deze wevers in El Chile, de katoenen draden komen getwijnd aan, zodat ze alle garens eerst met 4 personen moeten splitsen, zodat ze dun genoeg zijn om te kunnen weven. De huidige leidster laat me het hele proces zien. Ik zie opnieuw hoe moeilijk het is om ‘recht' te weven, doordat het bij de vrouwen die het aan het leren zijn, scheef gaat. De vrouw achter het weefgetouw weeft routineus en praat ondertussen tegen me. Natuurlijk koop ik van hun mooie spullen. Over de terugweg doe ik wel twee uur, want met de zon in de rug en gewend aan de omgeving, zie ik steeds meer vogels in dit open landschap met in de verte in alle richtingen bergkammen. En ook dan herken ik het gevoel dat ik heb: lekker buiten zijn, uitwaaien, vogels ontdekken, gedachten laten komen en gaan, én ook nog een lijstje van waargenomen vogels. Meer heb ik niet nodig!